Zelf vind ik dat ik best een slimme jongen ben. Zo. Ik gooi het maar meteen op tafel, dan kunt u er vast aan wennen, terwijl ik even uitleg hoezo. Dit betekent overigens geenszins dat ik nooit domme dingen doe, maar dat zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. Zo maakte ik op 18-jarige leeftijd de keuze te stoppen met school. Ik had inmiddels zes jaar voortgezet onderwijs genoten, verspreid over een vijftal verschillende scholen en drie internaten en ik werd er een beetje moe van. Het langst zat ik twee jaar op dezelfde school, op één van de internaten mocht ik na vier weken alweer weg. Ik was dan wel slim, maar niet zo gemakkelijk in de omgang met autoriteit. Bovendien was het 1975, had ik lang haar, rookte de ene joint na de andere en had het woord diploma sowieso al een helemaal foute klank. Zinniger leek mij om onder het motto ‘beter langharig dan kortzichtig’ in kraakpanden op vettige matrassen gewillige hippiechicks te bestuderen, drugs uit te proberen en naar rock’ en roll te luisteren. Nu, ruim 40 jaar later, zou ik die keus misschien niet meer maken, maar toen leek het toch echt een uitstekend idee. Dat werd nog eens bevestigd toen ik een paar jaar en honderd baantjes verder een busje kocht, me zes maanden te pletter werkte en vervolgens de hele winter lui op Griekse stranden rondhing. Ik maakte een lange neus naar die suffe schoolvrienden van me, die nu in de Hollandse kou scheikunde of economie studeerden of, nog erger, bij een bank waren gaan werken. Goh, wat voelde ik mij slim.
Het valt evenwel niet mee om in de helft van de tijd een jaarsalaris te verdienen, dus de volgende zomer begon ik wat bij te klussen in de hasjhandel. Koffieshops bestonden nog niet of nauwelijks, dus voor een slimme jongen lagen er beslist kansen in deze branche. Weliswaar was het min of meer illegaal en volgens sommigen zelfs verboden, maar dat zijn voor 20-jarige entrepreneurs nogal abstracte en in elk geval plooibare begrippen. Helaas dachten de bij het wettelijke gezag werkzame slimme jongens daar iets anders over en zo kon het gebeuren dat de winter van 1980 niet op een zuidelijk strand, maar in een koud Hollands staatshotel moest worden doorgebracht.
Nou, dat is toch verre van slim, zult u zeggen, maar dan heeft u buiten de ijzeren logica van de cognitieve dissonantie gerekend, waarin elk nadeel op creatieve wijze vrijwel automatisch wordt omgedacht in zijn tegendeel. Het is allemaal een kwestie van perspectief. Onder het genot van gratis onderdak en voedsel leerde ik mijzelf wat Turks en Grieks, las heel veel boeken en bestudeerde de filosofische finesses van het begrip vrijheid, zodat ik 8 maanden later verfrist en verkwikt weer naar buiten stapte, slimmer dan ooit, zij het wel bevrijd van de notie dat men snel rijk kan worden door bijna niets te doen. Van de behoefte aan het roken van joints was ik trouwens ook geheel genezen. En ik was vast van plan dit vakantie-adres niet nog eens te bezoeken. Ik kocht mij een 12 meter lange touringcar en bouwde die om tot rijdend huis. Verder loste ik vis, bouwde steigers en maakte olietankers schoon in opdracht van obscure, maar goed betalende koppelbazen en kon zodoende al snel weer op weg naar het zonnige zuiden.
(wordt vervolgd)
Inderdaad; het is allemaal een kwestie van perspectief.